Boosheid en vergeving: een handreiking voor hulpverleners

Regelmatig krijg ik leerlingen die zijn doorverwezen door diverse hulpverleners. Daar ben ik heel blij mee, want het betekent dat we elkaar weten te vinden. Ik kan zelf natuurlijk niet officieel doorverwijzen, maar ik probeer wel op de hoogte te blijven van wat er in de zorg gebeurt, zodat ik leerlingen de juiste kant op kan wijzen.

Idealiter zijn we samen een keten van support voor onze cliënten. We hebben natuurlijk allemaal onze eigen expertise, maar het zou mooi zijn als we die velden zo goed mogelijk op elkaar kunnen laten aansluiten. Daarom wil ik hier een aantal aspecten van mijn vak beschrijven waarvan ik denk dat ze voor hulpverleners relevant zijn.

Over boosheid en geweld

Regelmatig krijg ik leerlingen die op jonge leeftijd zijn misbruikt of mishandeld. Die mensen hebben meestal een zeer grote afkeer van geweld – zodanig dat ze eigenlijk niet willen leren wat zelfverdediging is. Ze komen naar zelfverdediging met het idee dat ze iets “zachts” gaan leren waarbij ze niemand pijn hoeven te doen – een beeld dat niet klopt, natuurlijk. En eigenlijk zouden we dit idee al als rode vlag moeten zien.

Het probleem is echter dat geweld ook een taboe is in onze maatschappij. De kans bestaat dus dat we deze afkeer van geweld als iets positiefs zien, in plaats van dat we snappen dat het een probleem is.

In mijn vak proberen we zoveel mogelijk het oordeel van geweld af te halen. In mijn eerdere blogpost over niveaus van geweld beschrijf ik dat geweld een schaal is, en dat je je eigenlijk altijd ergens op die schaal bevindt. Het is simpelweg niet mogelijk om geweldloos te zijn. Dat zou al een gedeelte van het oordeel moeten opheffen.

Boosheid en geweld worden vaak als hetzelfde gezien: iemand die geweld gebruikt doet dat uit boosheid, en iemand die boos is, is gewelddadig. Dat is zeker niet altijd waar, maar in het geval van jonge slachtoffers is het wel logisch: zij waren kinderen ten opzichte van de boze volwassene. Maar ook van boosheid zou ik graag het oordeel willen afhalen.

In mijn vak beschouwen we emoties puur als interne signalen. Ze duren kort, komen volledig onbewust op, en doen zich voor als zeer urgent. In feite zijn het de uitkomsten van berekeningen die in het onbewuste gedeelte van je hersenen worden gemaakt. Ze zijn net zo logisch als rationeel nadenken, alleen sneller.

Woede is één van de basisemoties van de mens:

Blij
Bang
Bedroefd
Boos

Daarnaast zien we ze als functioneel. Elk van deze emoties is een positieve emotie, want hij behartigt jouw belangen. Dat doen ze elk op hun eigen manier:

Blij: Dit is goed voor mij. Laat ik meer van dit zoeken.
Bang: Dit is gevaarlijk voor mij. Laat ik zorgen dat ik niet opgemerkt word, zodat ik daarna snel weg kan.
Bedroefd: Degene die ik kwijt ben geraakt, was belangrijk voor mij. Laat ik de mensen die er zijn, koesteren.
Boos: Deze situatie is niet goed voor mij. Laat ik hier iets aan veranderen.

Als je op een gezonde manier opgroeit, worden al deze emoties bevestigd door je ouders, opvoeders en omgeving. Er wordt gezien dat je blij, bang, bedroefd of boos bent, en idealiter wordt het benoemd. Daardoor kun je je eigen emoties leren herkennen, je kunt zien dat het signalen zijn en je kunt erop gaan vertrouwen. Dan wordt je niet gebruikt door je emoties, maar jij gebruikt jouw emoties om je af te keren van het slechte en toe te keren naar het goede. Dat is wat ik bedoel met functioneel.

De emoties blij en bedroefd worden meestal verwelkomd. We zouden het liefst zien dat iedereen blij is, en als dat niet kan, dan zijn ze vast bedroefd en daar kunnen we iets aan doen. Angst is al minder gewenst. Dat is jammer, want angst is een goede raadgever die we echt nodig hebben om te overleven (zie Gavin De Becker, The Gift of Fear).

Maar boosheid is de grote uitzondering. Boosheid mag er niet zijn. “Niet zo boos doen” zeggen we vaak tegen kinderen, en daarmee gaan we volledig voorbij aan de gezonde functie van boosheid.

Ik begrijp de reactie wel: boosheid is eng, want in zijn heftigste vorm maakt het dingen kapot. Misschien is dat ook wel de positieve functie ervan: dat het oude, ongezonde structuren stukmaakt, om plaats te maken voor iets anders. Als je boos bent op een vriend of vriendin, en dat kunt uiten, dan maak je de relatie die er was kapot. Dan kun je daarna kijken of je op een nieuwe manier verder kunt, en als de ander dat niet wil, dan weet je dat je beter zelf verder kunt gaan.

Helaas wordt ook bij kinderen die onder vrij “normale” omstandigheden opgroeien, boosheid vaak onderdrukt. Jantje zit met zijn speelgoed te spelen. Pietje loopt ernaar toe en pakt het speelgoed af. Jantje geeft Pietje een duw. En wat zeggen wij volwassenen? “Niet duwen”. Zó heftig vinden wij het duwen, dat we de originele misdaad niet eens zien. We zien niet eens meer dat Jantje’s woede terecht is, en dat tegen de fysieke aanval van Pietje, een fysieke verdediging door Jantje proportioneel en gerechtvaardigd is.

Je kunt je voorstellen dat hier een enorme verwarring ontstaat bij het kind: hém wordt iets aangedaan maar hij krijgt de straf. De terechtheid van zijn boosheid wordt ontkend. Hij wordt niet gezien. Ik zou zeggen dat dit niet alleen boosheid, maar ook veel verdriet oplevert.

Maar daarna: wat leert Jantje hiervan? Over zichzelf, over anderen, over de wereld?

Het probleem van boosheid

Soms zijn emoties “te groot”. Ook dan zeggen ze ons iets. Ik vermoed dat een “te grote” emotie betekent dat de emotie er eerder niet mocht zijn. Er mocht niet worden gehandeld naar het signaal dat de emotie is, dus het alarm blijft rinkelen, en er komen nog meer alarmbellen bij. De signalen stapelen zichzelf dan op, en de boosheid wordt steeds groter.

Een slachtoffer van seksueel misbruik vertelde eens dat hij een onbeleefde vrouw in de supermarkt iets verschrikkelijks wilde aandoen. Zijn boosheid was natuurlijk niet bedoeld voor die vrouw in de supermarkt, maar voor degene die hem ooit misbruikt heeft. Daarmee is zijn boosheid dus tóch in proportie: hij heeft het recht boos te zijn op degene die hem heeft misbruikt, en hij heeft ook het recht boos te zijn op het feit dat hij zijn boosheid heeft moeten onderdrukken.

Ik heb diverse leerlingen gehad die tegen mij of tegen een andere leerling nog geen “nee” durfden te zeggen, zelfs niet in een gesimuleerde assertiviteitsoefening – maar vertelden dat ze thuis spullen door de kamer gooiden.

Al deze leerlingen hebben één grote angst: net zo worden als de dader. Net zo gewelddadig als hun vader, moeder, oom, wie dan ook. Het is dus heel logisch dat ze hun woede onderdrukken. Het ironische is echter: ik denk dat dit precies is hoe je net zo gewelddadig wordt.

We weten immers dat geweld vaak plaatsvindt op het moment dat interpersoonlijke spanning heel hoog oploopt, en er vervolgens één van de partijen zwakker blijkt te zijn dan de ander (zie Randall Collins, Violence).

Je kunt je voorstellen dat als het kind van een dader zelf volwassen is, altijd geleerd heeft zijn of haar woede te onderdrukken, en na een heftige dag thuiskomt bij jengelende kinderen… dat dan die kinderen de klappen krijgen. Kijk maar naar het voorbeeld van het misbruikslachtoffer hierboven: ook zijn boosheid richt zich op de verkeerde persoon.

Om het slachtoffer te helpen om níet zelf ook gewelddadig te worden, denk ik dat het essentieel is dat deze mensen leren hun woede te erkennen. Te erkennen dat hun woede terecht is. Emoties zijn er niet zomaar. Je bent blij of verdrietig of boos of bang omdat íets je heeft geraakt. Het is alleen aan jou om uit te zoeken wat dat “iets” dan is.

In het geval van slachtoffers denk ik dat het belangrijk is dat we hen daarbij helpen. Zij hebben altijd geleerd hun boosheid te onderdrukken; zij komen hier alleen niet uit.

Gezonde woede voor de toekomst

Vóór dat een kind op een goeie manier kan gaan leren zijn of haar boosheid te erkennen en functioneel te gebruiken, zit er natuurlijk al een heleboel opgekropte woede in. Ik denk dat dat als een reservoir is dat eerst leeg moet. In mijn lessen zie ik dat bijna iedereen het moeilijk vindt om dit te doen. Ik denk dat ook dit weer een rode vlag is: een indicatie dat de cliënt het probleem liever niet aan wil gaan.

Maar ik denk dat het een stap is die je niet kunt overslaan. Het is dus zeer belangrijk dat je een manier hebt, die veilig is voor jou en je cliënt, waarop alle opgestapelde woede er uit mag komen. Al deze woede is ooit terecht geweest, en mag dus worden bevestigd.

Want omgaan met woede gaat niet alleen over het verleden, en het gaat zeker ook niet alleen over het zelf geen dader worden. Het gaat ook over zorgen voor je eigen veiligheid (en dat van mensen die van jou afhankelijk zijn, zoals je kinderen).

Wij hebben allemaal een ingebouwd, volledig werkend veiligheidssysteem. In mijn lessen noem ik dat de Hagedis. Dit systeem maakt gebruik van angst en woede om op tijd te kunnen handelen. En dat is nou juist wat is beschadigd door deze afkeer van woede.

Je kent misschien het verhaal van de kikker en het kokend water. Als je een kikker in een pan kokend water gooit, springt hij er direct uit. Maar als je een kikker in een pan koud water stopt, en je zet het vuur aan, loopt de temperatuur geleidelijk op en laat de kikker zich koken.

Dit is waar veel slachtoffers last van hebben. Ze mogen van zichzelf niet opkomen voor hun grenzen, en daarom lopen anderen totaal over hen heen. Wat ze in feite doen is hun grenzen steeds een beetje opschuiven, naar zichzelf toe. Van 1,5 meter naar 1 meter 20. Van 1 meter 20 naar 80 centimeter. En zo steeds verder. Daarmee doen ze net alsof de ander niet over hun grens gaat, en daardoor mogen ze van zichzelf het alarm negeren.

Als we natuurlijke dood even buiten beschouwing laten, denk ik dat dit voor vrouwen doodsoorzaak nummer 1 is. Als je je eigen alarmsysteem onbruikbaar maakt, is er niks om je te beschermen. Dan blijf je bij de verkeerde mannen, en dan wordt je keer op keer opnieuw slachtoffer. Dagelijks laten ze andere mensen over hun grenzen gaan. Wat hun woede dan weer doet oplopen, en die moet dan weer onderdrukt worden, en zo gaat de spiraal verder.

Woede onderdrukken betekent dus niet alleen het risico lopen dat je bozer wordt, en die boosheid op de verkeerde persoon uit; het zorgt er ook voor dat je eigen veiligheid constant gevaar loopt. Je zou verwachten dat mensen die in hun jeugd misbruikt of mishandeld zijn, de beste rechtvaardiging hebben om zichzelf te verdedigen: “dit nooit meer”. Het tegenovergestelde blijkt waar te zijn: juist deze mensen mogen zichzelf van zichzelf niet beschermen, en worden keer op keer slachtoffer.

Ik denk dat het essentieel is dat alle emoties worden bevestigd, zodat mensen kunnen leren ze te gebruiken om gezonder en beter te worden.

Praktische oefening met boosheid

Zelfverdediging moet bovenal praktisch zijn. Wat is het echte probleem, en wat kunnen we daar voor echte oplossingen voor verzinnen?

Een eerste praktische oefening, om de emotie boosheid te erkennen en te bevestigen, is de cliënt een lijstje als het volgende te laten maken, en die iedere dag voor zichzelf op te lezen:

Mijn boosheid is terecht.
Mijn boosheid is in proportie.
Mijn boosheid klopt.
Mijn boosheid is terecht.

Daarbij is het natuurlijk belangrijk dat ook iemand anders die erkenning bevestigt.

Om vervolgens te leren boosheid te herkennen, en functioneel te gaan gebruiken, is het belangrijk dat de cliënt zijn of haar boosheid matcht met de juiste aanleiding. Een oefening die daar bijvoorbeeld bij past, is de volgende:

1. Schrijf op wanneer je boos bent geweest deze dag
2. Schrijf erbij dat je boosheid terecht was
3. Schrijf op waar jouw boosheid je tegen wilde beschermen
4. Schrijf op voor welke actie jouw boosheid je energie wil geven

Do dit zo concreet mogelijk; en beantwoordt voor elk incident waar je boos om werd, al deze 4 vragen. Het kan goed zijn dat je erachter komt dat je boos bent om iets heel anders dan dat je eerst dacht!

De bedoeling van deze oefeningen samen is dat de cliënt gaat leren zijn of haar eigen boosheid op een goede manier te gebruiken.

Wat betekent “vergeven”?

Een ander mechanisme dat vaak bij slachtoffers aan het werk is, is dat ze zelf vaak de dader gaan ontschuldigen, bijvoorbeeld door het gedrag van hun ouders positief te interpreteren. Daarmee worden ze feitelijk de ouder van hun eigen ouder. Veel van deze leerlingen proberen in de les mij te beschermen. Terwijl ik de leraar ben en zij de leerlingen.

Deze neiging hebben dit soort slachtoffers dus al door hun beschadiging, en ik denk dat het goed is om ook deze neiging als een rode vlag te zien. Het ontschuldigen van hun ouders helpt hen hun boosheid te onderdrukken, en ook daardoor komen ze dus niet verder. Niemand die net in elkaar is geslagen of beroofd, begint zelf over vergeven of dat we allemaal vrienden zouden moeten zijn.

Daarom zie ik een groot risico rond het begrip “vergeven”. Ik vermoed dat “vergeving” komt uit de tijd van kleine gemeenschappen, waarin we elk lid van de gemeenschap nodig hadden. Ik denk dat vergeving is bedoeld om te zorgen dat de dader verder kan, niet het slachtoffer. Als mensen zeggen “We moeten sámen verder”, dan bedoelen ze, “We moeten verder met de dader“, niet met het slachtoffer. Ik denk dat we ergens allemaal wel bang zijn om zelf niet vergeven te worden.

Maar ik denk dat we onszelf serieus moeten afvragen wat we voor het slachtoffer willen bereiken met praten over vergeving. Ik vraag me af: Als de dader per direct naar Siberië zou verhuizen, en het slachtoffer heeft de dader nog niet vergeven, mist het slachtoffer dan iets?

Het gevaar van vergeven is namelijk dat je ergens tegen het slachtoffer zegt dat de daad die de dader heeft gepleegd, geen misdaad was. Je wist de misdaad eigenlijk uit: “kwijtschelden”, volgens het woordenboek Van Dale. Maar als je de misdaad voor de dader wegmaakt, blijft hij voor het slachtoffer nog wél bestaan. En eigenlijk geef je dan ergens het slachtoffer de schuld. Slachtoffers van seksueel misbruik en mishandeling zijn al erg geneigd zichzelf de schuld te geven, dus het is belangrijk dat wij daar niet intrappen. Ook dit is weer een rode vlag.

En als je van slachtoffers wil dat ze hun daders vergeven, dan draagt dat er ook weer toe bij dat ze de ouder van hun ouder worden: je maakt ze verantwoordelijk voor het welzijn van de dader. Dat lijkt me ongezond. Als het onder druk gebeurt, kan het ook weer een vorm van victim blaming worden: “De dader heeft al sorry gezegd maar hij voelt zich rot omdat jij hem niet wil vergeven.”

Ik vraag me sterk af of we vergeving nodig hebben voor het slachtoffer. Ik denk dat we eens goed moeten kijken naar of we dit niet eigenlijk allemaal voor de dader doen, of voor onszelf, of voor ons idee van de maatschappij. Dat is prima – ik ben er helemaal voor om als maatschappij te werken aan re-integratie – maar ik denk niet dat je daar het slachtoffer mee moet lastigvallen.

Niet alleen voor het verleden; ook voor de toekomst lijkt me vergeving niet de juiste oplossing voor slachtoffers. Als je de misdaad kwijtscheldt, kan een slachtoffer makkelijk denken (hoe onbedoeld of onbewust ook), dat zijn of haar woede tegenover de dader niet terecht was. Terwijl, voor het overleven in de toekomst, het juist belangrijk is dat mensen op hun woede kunnen vertrouwen, zodat ze zichzelf kunnen mobiliseren om de situatie aan te pakken.

Ik denk dus dat wat er nodig is om het verleden goed af te sluiten en verder te kunnen naar de toekomst, niet vergeving de juiste optie is. Ik denk dat de juiste optie zou moeten zijn: de boosheid van het slachtoffer erkennen en bevestigen.

Het is belangrijk om in al onze emoties bevestigd te worden. Daardoor leren we dat ze juist zijn, dat ze ons helpen. En daardoor leren we goed voor onszelf te zorgen. Ook bij boosheid is dit essentieel. Ik denk dat het extreem belangrijk is dat we de boosheid van het slachtoffer expliciet erkennen.

Dan kan de cliënt verder, want hij of zij weet nu dat boosheid het juiste signaal is, en kan die boosheid gaan inzetten in de toekomst, om zichzelf en anderen in veiligheid te brengen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *