Schrik niet, dit is geen boze post over het boeddhisme. De spreuk komt zelfs uit het boeddhisme zelf. Afgelopen jaar is keer op keer weer gebleken dat deze spreuk extreem belangrijk is voor zelfverdediging. En eigenlijk voor onze hele maatschappij.
Een jaar van misbruikschandalen
Het was een jaar van seksueel misbruikschandalen. Het Amerikaanse turn-team dat massaal is misbruikt door een van de trainers. Nederlandse sporters die werden misbruikt door hun trainers en anderen. Nederlandse vrouwen die naar “tantra masseurs” gingen, werden misbruikt. De doorlopende misbruikproblemen binnen de christelijke kerk. Het wijdverbreide misbruik in Hollywood. En ook binnen het boeddhisme zelf blijken dezelfde praktijken voor te komen.
Natuurlijk is elke zaak anders en zijn er veel verschillen. Maar er is één belangrijke rode draad die door al deze zaken loopt. Met name in de sport is dit duidelijk te zien. De slachtoffers zijn atleten. Ze zijn niet bepaald zwak. Wil je hard leren schoppen? Ga op voetbal. Toch zijn ook vele jonge voetballers slachtoffer geworden. Er zijn zelfs karateka en judoka onder de slachtoffers. Die mensen zijn toch niet te zwak om zichzelf te verdedigen?
Dit is een van de pijnlijkste aspecten van zelfverdediging: het gaat meestal niet over fysieke kracht. Seksueel geweld wordt vaak gepleegd op basis van macht, en die macht hoeft niet fysiek te zijn. Een belangrijk punt dat al deze zaken met elkaar gemeen hebben, is het soort relatie tussen de dader en het slachtoffer.
Die relatie is namelijk een relatie van autoriteit. In veel gevallen is die autoriteit leraar-leerling. De leraar heeft meer autoriteit omdat hij les aan het geven is: hij is aan het uitleggen hoe het werkt en hoe het moet.
Daarnaast is er soms een autoriteit van rollen en titels. De dader heeft een bepaalde rang in het systeem, als trainer, als expert, met diploma’s of medailles en een functietitel als “manager”, “trainer”, “coach”.
In de martial arts is dat vaak nog duidelijker. Dat is ook een van de grootste problemen met vechtsporten als basis voor zelfverdediging. We leren mensen te buigen voor hun leraar en voor andere leerlingen met een andere kleur band.
In religieuze settings heb je dan nog het probleem dat de priester of andere vertegenwoordiger van de religie “de waarheid” zou hebben; over het leven, de wereld, het heelal, wat dan ook.
In al deze relaties staat het slachtoffer dus al met 10-0 achter omdat hij of zij niet op zichzelf kan vertrouwen, maar geacht wordt te vertrouwen op iemand die hoger in positie is.
Als je Boeddha tegenkomt: dood hem
En dat is waar deze spreuk in het spel komt. Als je Boeddha tegenkomt, dan betekent dat dat je iemand anders autoriteit geeft. Je beschouwt die ander als iets hogers, beters, slimmers, wijzers dan jezelf. Terwijl: volgens het boeddhisme kan iedereen boeddha worden. Iedereen kan de beste versie van zichzelf worden.
Als je iemand anders als “Boeddha” ziet, dan heeft diegene dus eigenlijk de plek ingenomen van wat jij kan worden. Dan kun jij nooit meer de beste versie van jezelf worden. En dat is dus niet wat het boeddhisme wil. Dat je die andere boeddha moet doden, klinkt dan radicaal, maar het geeft alleen maar aan hoe belangrijk deze les is. Het betekent dat je niet verder komt zolang jij denkt dat die ander “de Boeddha” is.
Natuurlijk ga je niet die ander echt dood maken. Je doodt het beeld van die ander als Boeddha, in jezelf. Of het nou een trainer, leraar, baas, voorzitter, priester, andere leerling, of wie dan ook is. Zorg ervoor dat je ophoudt met andere mensen als hoger dan jij te zien. Niemand anders is de boeddha.
Respect en beleefdheid
Moeten we dan respect en beleefdheid de deur uitgooien? In de jaren ’60 en ’70 hebben we dat hard geprobeerd. Niemand meer met “u” aanspreken, zo weinig mogelijk beleefdheidsvormen gebruiken. Iedereen gelijk en dus hoef je tegen niemand meer beleefd te doen.
Of dat meer of minder ellende heeft opgeleverd, is moeilijk te zeggen. Ik denk wel dat het meer wrijving veroorzaakt. Als we allemaal onbeleefd tegen elkaar doen, dan veroorzaakt dat meer ruzies om niks, meer oponthoud, meer toestanden.
Ik denk dat onze kijk op beleefdheid en respect zou moeten veranderen. Dat we ze gaan zien als maatschappelijke smeerolie. En dat we ze dus gaan zien als iets om bewust in te zetten.
Bij de kassa in de supermarkt, bij het tankstation, in het restaurant ben ik beleefd, zodat mijn dag soepel verloopt. Niet omdat het moet. Niet omdat ik het geleerd heb. Niet omdat ik vind dat die ander een hoger, beter mens is dan ik. Maar gewoon omdat ik een leuke dag wil. Contact met andere mensen bepaalt voor een groot deel hoe we ons voelen, dus daar kun je makkelijk iets aan doen om je dag beter te maken.
Respect is weer anders. Ik respecteer de moeite die een ander gedaan heeft om iets te bereiken. Dat voorkomt dat ik die hele persoon als hoger zie dan mezelf. Iemand die ergens beter in is dan ik, is al langer onderweg op zijn of haar weg. Meer niet. Misschien is hij of zij eerder opgestaan, eerder weggegaan, of hebben ze meer of beter gereedschap meegekregen. Waarschijnlijk een combinatie.
Op die manier blijf je ook beseffen dat mensen die ergens nog niet zo goed in zijn als jij, gewoon nog meer tijd en oefening nodig hebben. Het geeft je dus een positievere instelling over jezelf en over mensen die nog niet zo ver zijn op hun weg.
Respect, beleefdheid en zelfverdediging
Door respect en beleefdheid uit de emotionele sfeer te halen, worden ze minder groot. Door ze bewust te maken, wordt het een eigen keuze. Dan wordt je minder angstig en geïntimideerd door de mensen met wie je in contact komt.
En dát is een belangrijke voorbereiding om jezelf te kunnen verdedigen. Als je kunt zien dat de trainer alleen maar gewoon een ander mens is, dan wordt het makkelijker om je eigen keuzes te blijven maken, te blijven kiezen voor wat goed is voor jóu.
Zodra je tegen iemand op gaat kijken, zodra je merkt dat je in je hoofd een beeld hebt van die persoon als groter, beter, slimmer, wijzer of sterker dan jij: maak dat beeld kapot. Als je Boeddha tegen komt: dood hem.